zeiljacht-freedom.reismee.nl

Vier toppers en veel schakelen

3/8 Port Louis (Loriënt) – Doëlan: 15 nM, 3 uur. NO 2 bft. Zon 30° . Motor.
4/8 Doëlan – Iles de Glenan : 18 nM, 4 uur. NO2(-3) Bft, Zon 26°. 1 uur gezeild.
5/8 Iles de Glenan – Ile de Sein: 46 nM, 9 ½ uur, WNW 1-2 bft. Zon 22°. motor.
6/8 Iles de Sein – Camaret sur Mer: 22 nM, 5 uur, NNW 3-4 bft, zon 23°. Gezeild.
10/8 Camaret sur Mer – Aber l’Ildut: 20 Nm, 4 uur, WZW 4-5 bft met vlagen. Half bewolkt 18°. Gezeild, en deels met hulp van de motor.

Dat Doëlan een aanrader is, wordt ons meteen duidelijk. Het ligt aan een kleine zeearm die tussen de groene, deels beboste heuvels door naar binnen leidt. Er zijn aan beide kanten kade’s. Alleen aan de westkant beschermd door een dam als golfbreker. Je kunt nauwelijks van een haven spreken. Op de bakboordwal de rode vuurtoren en op stuurboordwal de groene, daartussen een paar stevige vissersboten aan moorings en heel veel kleine bootjes, ook aan moorings, tot achterin aan toe. Voor zeiljachten zijn direct achter de dam 8 plaatsen, waar je je voor en achter aan boeien vast moet leggen. Gaat bijna mis, omdat we eerst voor vastmaken, terwijl de (eb)stroom vanachter komt, maar we gaan niet dwars omdat Aad met de pikhaak de lijn tussen de beide boeien nog net kan grijpen. Wat een idyllische plek. Het is heel warm. Omdat we er voor de middag al zijn, kunnen we smiddags een rondje door het dorp en langs de ‘haven’ lopen (oh, eigenlijk te warm). Met bijbootje naar de kant geroeid. Op de kade wordt vis verkocht, de mensen staan in een rij; er staat ook een rij voor de lege viskraam waarvan de visser nog niet gearriveerd is! Dat gaat zo door, telkens een nieuwe rij voor nieuwe binnenkomende vis. Het wordt intussen helemaal eb en de haven wordt steeds schilderachtiger; sommige bootjes vallen scheef, anderen blijven net drijven. Eén restaurantje aan onze oever en een paar aan de overkant. Voor de avond is het restaurantje al complêt. Jammer, maar de laatste visser heeft nog mosselen, dus eten we die aan boord, ook leuk, vooral vanwege het schitterende uitzicht.

Tweede topper: îles de Glenan, waar iedereen over spreekt als de Scillies van Frankrijk. De archipel bestaat uit een aantal kleine eilanden en daaromheen een mijnenveld van rotsen boven of onder water met allerlei bakens en vuurtorentjes erop als waarschuwing, heel bijzonder. Wel 10 x 20 km2 groot. Nauwelijks begroeiing op de eilanden, een paar vakantiehuizen , twee restaurantjes en heel veel mooie ankerplekjes, voor elke wind wel iets. Op diverse eilandjes de beroemde zeilschool van Glenan. Wij gaan naar de zogenaamde Chambre - ankerplaats - vlak voor het hoofdeiland St. Nicolas. We kijken daar aan de ene kant uit op een zandbank die met hoog azuurblauw water zo goed als geheel onderloopt en rondom op andere eilanden of verre doorkijkjes nar zee. Het is schitterend weer, geen wind. Je kunt er goed ankeren, het is er niet diep en hoewel de eilanden laag zijn, bieden ze wel bescherming tegen deining.
Op de heenweg was de wind niet goed voor deze plek, nu wel. Helaas is onze timing toch niet best: het is namelijk zomervakantie én weekend én heel mooi weer; het is er dus bommetje vol, we kunnen er letterlijk door de bomen (masten/bootjes) het bos (de eilanden) niet zien en het is er bepaald niet stil (motoren van bootjes), wat juist de charme moet zijn van dit natuurgebied. Om van de talloze ferries vol met daggasten (voor het strand) nog niet te spreken. Door de drukte en het lawaai treffen wij er niet de sfeer, die we verwachtten.
We blijven hier daarom maar één nacht liggen. We moeten nog maar eens terug gaan, en dan buíten het seizoen. Even schakelen. Gezien het rustige weer nú (..er komt ook weer hardere wind aan…) denken we dat het ook wel goed is om door te varen om de zuidwestkaap van Bretagne en Raz de Sein (waar het behoorlijk kan spoken) te kunnen passeren en eventueel zelfs het wat verder gelegen Ile de Sein nog aan te doen, een paar mijl westelijk van de Raz; maar dat kan alleen bij stabiel mooi weer, d.w.z weinig deining en geen (harde) wind .

Dus we gaan op pad naar de kustplaats Audierne, of de ankerplaats St Etienne daar vlakbij, vanwaaruit de passage door de Raz goed te timen is. De wind is zo zwak dat we nu zélf lawaai maken met de motor…. Wat een ellende.
” Waarom gaan we eigenlijk naar Audierne” is de vraag “ is het een mooie plaats of alleen maar praktisch? Met deze wind hoef jehelemaal niks te timen, de Raz zal helemaal vlak zijn”.
Het besluit is snel genomen, we varen door naar Camaret, denken we, een halve dag op de motor óf een hele lange dag maakt dan ook niet zoveel meer uit. Aad kijkt de weersverwachting nog eens na en komt met het voorstel om tóch naar Ile de Sein te gaan; de harde N-wind wordt voor morgenavond inderdaad nog steeds voorspeld, maar nu is het weer prachtig en desnoods gaan we morgen meteen door!

En zo komen we , na 9 ½ uur, bij hoog water en een kenterende stroom, op Ile de Sein aan
(iets noordelijker ligt het meer bekende eiland Ouessant, het meest westelijke puntje van Frankrijk). De derde topper! Een mooie beloning voor deze lange, lawaaiige vaardag. Wonderschone binnenkomst, tussen imposante rotsen door naar de grote havenbaai met aan stuurboord de kades, de vuurtoren en het dorp; we varen helemaal door en ankeren achterin de baai. Deze is aan drie kanten ommuurd, maar een deel van de oostkant is boven water weggeslagen (bij springvloed zal de zee er vast over heen stromen). Er zijn geen voorzieningen: geen steigers, geen water, geen elektriciteit en iedereen ligt op eigen anker of aan een mooring (F: corps-mort); havenmeester hebben ze niet. De eerste keer houdt het anker niet, maar bij de 2e poging heel goed. We hebben nog een paar uur voor het donker wordt, dus we gaan meteen het dorp bekijken - met bijbootje naar de kant - en ergens aan de wal eten.
( NB: Dat bijbootje binden we tijdens het varen met vier lijnen verticaal dwars achter op de spiegel vast, dat bevalt heel goed, met zeilen heb je er geen last van en het ligt zó weer in het water.)

We treffen een dorp met vooral lokale mensen, er zijn opvallend weinig vakantiegasten bij, het is een echte fránse zwoele zomeravond. Drankje bij de bar op het terras, spelletje jeu de boule op straat, heel ontspannen. De huizen van grijze stenen, soms wit gepleisterd, dan weer met kleurige kozijnen, staan dicht op elkaar, eenvoudig en daardoor mooi, hier en daar prachtig bloeiende planten ervoor, een paar restaurantjes, een hotelletje, smalle straatjes, geen gemotoriseerd verkeer uiteraard, behalve een heftrucje dat tegen de schemering de tender van de reddingmaatschappij op de wal trekt als ze van de avondtraining thuis komen (hun boot ligt voor anker). Lekker vismenu’tje gegeten.

Halverwege de nacht moeten we de ankerlijn nog iets inkorten want we liggen, doordat we bij de tij-wisseling 180 graden omzwaaien, toch akelig dicht bij een vissersbootje. De volgende morgen nog steeds schitterend weer, maar de voorspelling is niet best : stevige noordenwind die ‘s-avonds recht de haven in gaat blazen, mogelijk met onweer. Dat geeft flinke deining. Dan liggen we hier toch niet goed: wegwezen dus!

Weer even schakelen. Maar eerst willen we het hele eiland nog wel zien! We wandelen het rond , ongeveer 4 km. We zijn daar toch wel bijna twee uur mee bezig en Aad heeft heel veel mooie foto’s gemaakt. Het is een laag eiland. Overal rondom grijsblauwe zee te zien, plat, geen bomen, behalve één agave, alleen lage begroeing: geelbruin gras en kruipende paarse heide en gele brem, en hele velden met groene varens. Een grote vuurtoren, zwart-wit gestreept, aan de westkant. Veel woestgevormde grauwe rotsen. Stilte. We zouden hier nog wel veel langer willen blijven…..
Maar helaas – na dit bliksembezoek – de haven uit. We laten de prachtige baai van Douarnenez stuurboord liggen en steken over naar Camaret sur Mer; lekker windje, goed kunnen zeilen, ondanks knoopje stroom tegen.

In Camaret liggen we een paar dagen bij te komen van het schakelen, uit te rusten van de vier dagen achter elkaar doorvaren en ook weer plannen te maken voor hierna.
Camaret ligt van zee uit gezien achter een hoge rotskust die het plaatsje al eeuwen beschermt. Over die grillige rotskust maken we een prachtige wandeling. Camaret zelf heeft een hele grote halfrond lopende kade met veel eettentjes en toeristen, vanaf het water gezien heel fraai, als je over de kade loopt erg toeristisch en veel auto’s. De scheepswrakken, het kerkje en het Vauban-fort in de haven zijn een bezienswaarigheid. Wat de plannenmakerij betreft: we zouden wel naar île Molène willen of île d’Ouessant, maar het weerbericht laat dagen met veel wind en deining zien, afwisselend uit west en noord. We zitten tussen een hoge Azoren- en een lage Ierland- drukgebied in en dat maakt het weer onstabiel. Het lijkt erop dat we Ouessant alleen nog met de ferry kunnen bereiken en daarvoor moeten we eerst een stukje naar het noorden varen, naar l’Aber Ildut (Aber=rivier). We besluiten dat laatste te doen en boeken vast een ferry voor zaterdag. Het wordt nog spannend of we dat halen, want op donderdag is de wind tegen en het zeilweer op de vrijdag is ineens minder gunstig. Wat ons ook parten speelt is dat we niet weten hoe deining, wind en stroom op elkaar inwerken op dit toch enigszins beruchte Chenal de Four, waar we door gaan. (Op de heen weg zat alles mee en hebben we niet veel gemerkt van stroomrafelingen). In de pilot’s staat dat je het beste met ‘fair’omstandigheden kunt gaan, maar niet wanneer het ook nog kan wel kan, voor het gevaarlijk wordt. Twijfel, twijfel! Maar we gaan.
Het blijkt een zeer leerzaam tochtje: Het eerste stuk vanuit Camaret hebben we niet al te sterke tegenstroom te verwachten, maar die stroom is sterker dan de stroomkaartjes aangeven en waar we geen rekening mee hadden gehouden (fout!) is dat het verzet door de stroom zo sterk is dat het we veel hoger aan de wind moeten varen (met een heading=koers veel westelijker dan de COG=koers over grond); alleen door motorsailen kunnen we dat bereiken. Kruisen is geen optie, duurt veel te lang, omdat we met stroom méé en voor het tij keert in Aberdut willen/moeten aankomen. Bij le Conquet, het begin van het Chenal de Four krijgen we stroom mee, ruime wind opzij/achter en deining schuin van voren. Eigenlijk valt het wel mee, maximale stroomsterkte 4 à 5 knopen en een half uurtje in de stroomrafelingen, cq wastobbe! Dan nog tussen de rotsen door naar binnen varen; we strijken de zeilen zeer ruim van te voren om gijpen voor te zijn en dit met de dwarsstroom te kunnen volbrengen. Ook dat valt mee, ook dankzij dat Aad altijd de route zeer precies in de kaart en plotter zet, waar we veel houvast aan hebben. Een vrij nauwe ingang met aan weerszijden grote rotsenpartijen. De haven bestaat vooral uit heel veel bootjes aan moorings midden op de rivier en een gloednieuwe passantensteiger. Voor ons gemak leggen we aan deze steiger aan, waar de havenmeester ons hartelijk verwelkomt en ons complimenteert met de mooie aanlegmaneuvre. We hebben het toch maar gedaan!
De vierde topper: ile de Ouessant. De ferrytocht heen is misschien iets teleurstellend want de zee is behoorlijk mak (de voorspelling beloofde een bijzondere zee-ervaring), maar mooi. Op de plek van aankomst zien we met enige jaloezie een paar zeilboten dobberen in de haven (maar ‘smiddags is dat al weer anders, liggen ze in de deining en dat zal ‘snachts alleen maar erger worden met wind tot ruim windkracht 6; dan schommelt je schip 30 graden bak- èn stuurboord, wat een slapeloze nacht betekent). Verder is er niet veel anders dan een creperie en drie fietsenverhuurders. Op gehuurde fietsen rijden we het hele eiland rond. Het is een hoog plat eiland. Aan de atlantische kant net als de andere eilanden ruig, lage begroeiing, heide en kruipende brem, rotsige kust; aan de continentale kant is er wellicht landbouw geweest, nu vooral verwaarloosde graslanden met hier en daar een schaap of een geit. Ca 7 bij 3 km, dus van bovenaf de vuurtoren op de noordpunt kijken we zo naar de vuurtorens op de zuidpunt. Er is één hoofdplaats Lampoul en verspreid zie je overal kleine gehuchten; kleine huisjes, eenvoudig, weinig kleur. Heel wat huizen zijn inmiddels vakantiehuis, maar soms zie je er ook oudere mensen voor hun huis scharrelen, die vast en zeker hun hele leven daar al wonen. Waar zouden ze van leven? Wat is er te doen, daar in de oceaan? Lampoul is een beetje toeristisch plaatsje. Bij de droogvallende haven koopt Aad een t-shirt met opdruk van de locale reddingmaatschappij erop en vinden we een wat hoger gelegen lunchplekje met fraai zicht op de baai waar een aantal jachten in de deining liggen: de aanbevolen ankerplaats! Bij de ZW-punt van het eiland zien we ontzettend veel overfalls voor de kust met mooie witte schuimkoppen. Er staat ook een bijzondere vuurtoren; deze is door een kabelbaanverbinding (!) verbonden geweest met de kust voor transport van elektriciteit en vuurtorenwachters; de palen van deze baan staan er nog.
De terugtocht met de ferry is wat spectucalairder, want de zee is nu echt wel ‘agitée’, met deining en golven door wind tegen stroming. Dat spat af en toe zeer rijkelijk zeewater over het bovendek! Al met al een mooie dag op een bijzondere plek, het meest westelijke punt van Frankrijk en nu ook van onze reis.

Blogspreuk van de dag: I can’t change the direction of the wind, but I can adjust my sails to always reach my destination. (Jimmy Dean)




Reacties

Reacties

Annet

Wat een boeiend leven leiden jullie, zo langs de Bretonse kust met al die eilanden,plaatsen, havens,stromen, winden en zon. Hier keek ik naar het Skutsje-zeilen ,met veel verhalen. Nog veel heerlijke dagen! Groet,A

Marion Hampson

Ik volg jullie nog steeds! Geweldige verhalen! Mooi, eng, spannend... van alles. Ook beeldige foto's van de haventjes, ziet er enig uit. Maar het zeilen lijkt me niet makkelijk! Wat een ervaring! Misschien maak je ooit een tochtje met de auto naar sommige zelfde plekjes om het buiten seizoen te zien??? Veel plezier en Stay safe!

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!